59
Ze wist wel waar ze Jan kon vinden en het lot had haar precies op de goede plek een vrije parkeerplaats beschoren. Weer een teken uit de hemel. Nu wachtte ze, urenlang. Ze keek naar Jans oude Volkswagen Golf die op de natgeregende parkeerplaats van het ziekenhuis stond, omklemde het stuur en dacht na.
Op dit moment hield de pastoor haar het meest bezig. Hij werd een steeds groter probleem; vooral omdat ze hem had onderschat. Want Felix Thanner was haar vandaag komen opzoeken, wat haar behoorlijk had verrast. Zoveel moed had ze niet achter hem gezocht. Helemaal niet sinds hij wist wie ze was.
In het begin had hij zich nog aan de regels gehouden en haar niet meteen aangesproken op dat wat hij van haar wilde. Hij had gevraagd hoe ze zich voelde en was gewoon vriendelijk gebleven.
Hij had het goedschiks geprobeerd. Zo had haar moeder het altijd gezegd. Praat altijd eerst goedschiks met de mensen, als je iets wilt bereiken. Dat was haar motto geweest.
Haar moeder had in de goedheid van de mens geloofd. Wat een slap geouwehoer! Er was geen goedheid in de wereld. Wie daarop vertrouwde, was verloren. De waarheid was dat de mensen slecht waren en je ertoe dreven dingen te doen waar je je leven lang spijt van had. Hebzucht en haat voerden de scepter in een boosaardige, afgunstige en huichelachtige wereld die je gewoon geen andere keus liet.
Haar moeder had dat nooit willen begrijpen. Dat onderdanige vrouwtje dat alle zelfrespect had opgegeven voor een dak boven haar hoofd. Zelfs al had Jana ooit van haar gehouden, in de grond van de zaak was ze niets meer dan een goedkope hoer die voor een bordje warm eten op haar rug ging liggen. En op een gegeven moment was er van haar moeder alleen nog een schaduw overgebleven, wat het eenieder die er maar zin in had makkelijk maakte om haar de grond in te trappen. Alles had ze zich laten welgevallen, omdat ze er vast in had geloofd dat ze op een dag voor haar onderdanigheid zou worden beloond.
En toen alles toch nog uit de hand was gelopen, had Jana haar van die verderfelijke dwaling moeten verlossen. Jana had die daad als een onherroepelijke noodzaak beschouwd, al was het haar niet makkelijk afgegaan. Desondanks was ze ervan overtuigd dat ze het juiste had gedaan. In dat opzicht was er niets waar ze spijt van zou moeten hebben.
De pastoor deed haar sterk aan haar moeder denken. Ook hij was een huilerig, verwend, bang ventje. Afschuwelijk. Walgelijk. Het liefst had ze hem in zijn gezicht gekotst toen hij met haar wilde praten. En toen hij op een bepaald moment toch nog over de kwestie was begonnen en een beroep op haar verstand had gedaan, was het gewoon grotesk geweest.
Als hij eens wist waarom ze juist hem voor haar biecht had uitgekozen! Maar hij had niets in de gaten gehad. Ze had hem volmaakt om de tuin geleid en hem beloofd nog eens over de hele kwestie na te denken. Het zou een moeilijke stap zijn om zich aan te geven, had ze gezegd, en ze wist wel dat ze er niet omheen zou kunnen de consequenties van haar daden onder ogen te zien. Daarmee had ze toch niet gelogen, al bedoelde ze het heel anders dan het voor Thanner klonk.
De pastoor had een opgeluchte indruk gemaakt en haar nogmaals zijn steun aangeboden. Toen hij ten slotte wegging, had ze beloofd bij hem langs te zullen komen.
Ze lachte fijntjes. Ja, hij zou haar helpen – maar niet zoals hij zich dat voorstelde.
Het was haar duidelijk dat er nu nog maar weinig tijd was. Ze moest in actie komen voor dat watje zou bezwijken en alles teniet zou doen. Hij zou het niet lang meer uithouden voor hij haar zou verraden, dat had ze aan hem gezien. Hij kon niet in het reine komen met wat ze hem had toevertrouwd. Alleen het feit dat hij haar was komen opzoeken gaf dat al duidelijk aan. Het zou niet lang meer duren voor hij zijn zwijgplicht zou verzaken.
Aan de andere kant had ze hem precies daar waar ze hem hebben wilde. Het kwam er nu alleen op aan, nog een pion op het bord te positioneren. En dan zouden Jan en zij eindelijk onlosmakelijk zijn verenigd.
Een glimlach ging over haar gezicht toen Jan eindelijk het gebouw uit kwam. Het lange wachten in de koude auto was de moeite waard geweest. Het was alsof hij had gevoeld hoe ze ernaar verlangde hem weer te zien. Met hangende schouders, neergeslagen ogen en zijn handen in zijn broekzakken liep hij door de regen over de stoep.
Hij was de hele middag bij Carla in het ziekenhuis geweest. Dat zou hij wel als zijn plicht hebben gezien. Waarschijnlijk werd hij geplaagd door schuldgevoelens, omdat er geen andere mogelijkheid voor hen beiden was geweest om die lastige griet uit de weg te ruimen.
Of betekende Carla toch nog iets voor hem? Zag hij er daarom zo terneergeslagen uit?
Onverschillig haalde ze haar schouders op. Het deed er niet toe welke rol Carla nog voor hem speelde. Integendeel, hoe meer hij voor haar voelde, hoe beter. Want als haar plan toch mis zou lopen, tegen alle verwachtingen in, dan zou dat eraan bijdragen hem voor haar te winnen.
Maar er zou niets mislopen. Nee, alles liep precies zoals ze wilde. God was met haar.
Het duurt niet lang meer, Jan, voor mijn naam je enige gedachte zal zijn. Dag en nacht. Tot in de eeuwigheid.